- conduite
- conduite [kõdŵiet]〈v.〉1 begeleiding ⇒ (het) brengen, (ge)leiding2 (het) besturen 〈van voertuig〉 ⇒ (het) rijden, (het) hoeden, (het) mennen3 leiding ⇒ aanvoering, bevelvoering, (het) dirigeren4 gedrag(slijn) ⇒ houding, handelwijze5 leiding 〈water, gas, elektriciteit〉 ⇒ buis, pijp♦voorbeelden:1 faire la conduite à un ami • met een vriend meegaan, meelopen2 conduite à gauche • (het) links rijdenleçon de conduite • rijlesles règles de la conduite • de verkeersregelsil a une conduite saccadée • hij rijdt met horten en stotencette voiture a la conduite à gauche • in deze auto zit het stuur links4 ligne de conduite • gedragslijnacheter une conduite • zijn leven beterenn'avoir pas de conduite, aucune conduite • zich onbehoorlijk gedragenavoir de la conduite • zich goed gedragen5 conduite d'alimentation • toevoerleidingconduite d'eau • waterleidingf1) begeleiding, (het) brengen2) (het) besturen [auto]3) (het) hoeden, mennen4) leiding, bewindvoering5) (het) dirigeren6) gedrag(slijn)7) buis, pijp, leiding
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.